—Over drie maanden.
Garofoli moest dus nog drie maanden zitten. Mattia kon alzoo veilig ademhalen; binnen drie maanden zouden mijne ouders wel het middel gevonden hebben, om dien vreeselijken padrone in de onmogelijkheid te stellen iets tegen zijn neef te ondernemen.
Had ik bij Chapinet mij een oogenblik diep ongelukkig gevoeld, thans was ik weder vol hoop en ik ging Barberin zoeken in het logement van Cantal.
Zonder dralen begaf ik mij naar de passage d'Austerlitz, vol hoop en vreugd, en, bezield met die gewaarwordingen, was ik zeer welwillend jegens Barberin gestemd.
Wel beschouwd, was hij dan ook zoo kwaad niet als hij er uitzag. Zonder hem zou ik hoogstwaarschijnlijk van honger en koude zijn omgekomen in de avenue de Breteuil. Wel had hij mij van vrouw Barberin afgenomen, om mij aan Vitalis te verkoopen, maar hij kende mij niet en hij kon dus geen liefde koesteren voor een kind, dat hij nooit gezien had. Bovendien leed hij armoede en uit armoede doet men zooveel, dat verkeerd is. Thans zocht hij mij en hij was voor mij werkzaam, en als ik mijne ouders terugvond, zou ik dit aan hem te danken hebben. Die gedachten spraken luider in mij dan het gevoel van afkeer, dat ik jegens hem koesterde van het oogenblik af, dat ik Chavanon verlaten had en Vitalis mijn pols in zijn hand omklemde. Ook tegenover hem zou ik mijne dankbaarheid toonen: al was dit niet uit genegenheid en liefde, zooals voor vrouw Barberin, dan was het toch uit plichtbesef.
Als men den Plantentuin doorgaat, is de afstand van de rue de Lourcine tot de
passage d'Austerlitz zoo groot niet en weldra was ik dan ook aan het logement van Cantal, dat van een logement niets anders had dan den naam, want in werkelijkheid was het een ellendig huis met gemeubelde kamers. De eigenares was eene oude vrouw, wier hoofd onophoudelijk trilde en die erg hardhoorend was.
Toen ik ook haar dezelfde vraag had gedaan als aan de anderen, bracht zij haar hand achter hare muts aan 't oor en verzocht mij nog eens mijn vraag te herhalen.
—Ik ben een beetje doof, zeide zij.
—Ik wenschte Barberin te spreken, Barberin uit Chavanon. Die woont bij u, niet waar?
Zij gaf geen antwoord, maar hief hare handen omhoog, met zulk eene plotselinge beweging, dat de kat, die op haar schoot lag te slapen, plotseling verschrikt op den grond sprong.
—Och hemel! Och hemel! riep zij.
Toen keek ze mij aan, terwijl haar hoofd nog erger begon te trillen en vroeg:
—Zijt gij dan dat jongetje?
—Welk jongetje?
—Dat hij zocht.
Dat hij zocht! Toen ik dat hoorde, begon mijn hart hevig te bonzen.
—Barberin! riep ik uit.
—Wijlen Barberin, moet ge zeggen. Wijlen Barberin.
Ik hield mij aan mijn harp vast.
—Is hij dan dood? riep ik, hard genoeg om verstaan te worden, en met een stem, heesch van aandoening.
—Acht dagen geleden gestorven in het gasthuis van Saint-Antoine.
Ik stond verplet. Barberin dood! I Hoe zou ik thans mijn familie zoeken en vinden?
—Dus zijt gij het jongske, ging de oude vrouw voort, dat hij zocht om aan zijn rijke familie terug te geven.
Ik kreeg weder hoop en klampte mij aan die woorden vast.
—Wist gij dan….? begon ik.
—Ik wist wat hij vertelde, die arme man: hij had een kind gevonden en grootgebracht, dat nu de familie wilde terughebben en dat hij te Parijs zocht.
—Maar de familie? vroeg ik met hijgende stem, mijn familie?
—Dus zijt gij het jongske? Gij, gij! Zijt gij 't wezenlijk? En met haar trillend hoofd zag zij mij strak aan.
Maar ik maakte spoedig een einde aan haar onderzoek.
—Vertel mij toch spoedig wat gij weet.
—Maar ik weet niets meer dan ik u nu verteld heb, beste jongen…. ik wil zeggen, jongenheer.
—Wat heeft Barberin u omtrent mijn familie verteld? O! zie dan toch hoe ontroerd ik ben; ik sterf van verlangen iets te weten.
Zonder mij te antwoorden hief zij weder de handen in de hoogte en zeide:
—Dat is me een geschiedenis!
Op dat oogenblik kwam eene vrouw binnen, die al het voorkomen had van eene dienstbode. De eigenares van het logement van Cantal wendde zich tot deze:
—Dat is me een geschiedenis! Dat jongetje, die jongenheer, dien je daar ziet, is de knaap van wien Barberin altijd sprak; en nu komt hij en Barberin is er niet meer! Dat is me een geschiedenis!
—Heeft Barberin u dan nooit over mijn familie gesproken?
—Wel twintig keer! wel honderd keer! 't Is een rijke familie.
—En waar woont ze? Hoe heet ze?