"Unleash your creativity and unlock your potential with MsgBrains.Com - the innovative platform for nurturing your intellect." » English Books » 📺 📺 ,,Alleen op de Wereld'' by Hector Malot

Add to favorite 📺 📺 ,,Alleen op de Wereld'' by Hector Malot

Select the language in which you want the text you are reading to be translated, then select the words you don't know with the cursor to get the translation above the selected word!




Go to page:
Text Size:

—Maar dat is Capi; wij hebben hem laten verven.

Ik beantwoordde de liefkoozingen van Capi, en drukte hem in mijne armen.

—Waarom hebt gij hem laten verven? vroeg ik.

—Dat is eene heele geschiedenis; ik zal ze u vertellen.

Maar Bob wilde niet, dat Mattia dit verhaal thans deed.

Neem de teugels, zeide hij tot Mattia, en houd ze stevig vast; dan zal ik den wagen zóó in orde brengen, dat men hem niet aan de barrière herkent.

Het was een wagen met eene witte huif overspannen, die op hoepels rustte. Hij legde de hoepels erin, vouwde de huif in vieren en bedekte mij daarmede. Toen moest Mattia de teugels loslaten en zich ook onder de huif verbergen. Hierdoor kreeg de wagen een geheel ander voorkomen. Zij had geen huif meer en inplaats van drie personen, zat er maar één man in. Als men ons nazette, zou de beschrijving, die men van ons rijtuig gaf, geheel anders wezen dan ze voor een halfuur zou zijn geweest, en dit zou dus onze vervolgers op een dwaalspoor brengen.

—Waar gaan wij heen? vroeg ik aan Mattia, toen hij naast mij lag.

—Naar Littlehampton; dat is een kleine zeehaven, waar Bob een broer heeft die schipper is op een bootje, dat op Frankrijk vaart, en te Isigny in Normandië boter en eieren haalt. Als wij gered worden—en wij zullen gered worden—zullen wij het aan Bob te danken hebben. Die heeft alles gedaan. Wat had ik voor u kunnen doen, ik arme, domme knaap! Bob is op het denkbeeld gekomen om u uit den trein te doen springen, en mijn briefje door een blaaspijp u toe te werpen, en hij is het, die zijne kameraads bewogen heeft om hem dit paard te leenen. Hij is het ook, die ons een schip zal bezorgen om naar Frankrijk over te steken, want ge begrijpt wel dat, zoo we op een stoomboot plaats namen, gij weer in hechtenis zoudt worden genomen. Nu ziet ge hoe goed het is vrienden te hebben.

—En wie is op de goede gedachte gekomen om Capi mede te nemen?

—Ik, maar Bob heeft hem geel doen verven om hem niet kenbaar te maken, toen wij hem aan den agent Jerry hadden ontstolen—dien slimmen Jerry, zooals de rechter hem noemde, die nu toch volstrekt niet slim is geweest, want hij heeft

zich den hond afhandig laten maken zonder er iets van te bemerken. Trouwens, toen Capi mij geroken had, heeft hij het eigenlijk alleen gedaan en bovendien kent Bob al de kunstjes van de hondendieven.

—En uw voet?

—Die is genezen, of tenminste zoo goed als genezen; ik heb geen tijd gehad om eraan te denken.

Op de wegen in Engeland zijn tollen, die bovendien strekken om toezicht te houden op hen, die er doorrijden. Als wij bij zulk een tol kwamen, waarschuwde Bob ons, dat wij niet moesten spreken of ons verroeren; hij betaalde en de tolgaarder zag slechts één man. Bob zeide de eene of andere aardigheid; men lachte en het rijtuig reed door.

Hij had als clown een groot talent gekregen om zijn gezicht een ander voorkomen te geven en nu geleek hij precies een boer en zelfs zij, die hem kenden, zouden nooit gedacht hebben, dat die boer Bob was.

Wij reden zeer snel, want het was een flink paard en Bob een goed koetsier. Nu en dan moesten wij echter halt houden, om het dier te laten uitblazen en het wat te eten te geven. Maar daarvoor legden wij niet bij eene herberg aan; Bob hield stil in het midden van een bosch, maakte dan de teugels los en hing het paard een zak met haver om den kop, dien hij uit den wagen haalde. Het was een donkere nacht en wij liepen niet veel gevaar om ontdekt te worden.

Ik kon niet nalaten om mij tot Bob te wenden en in eenige gevoelige woorden hem mijn dank te betuigen; maar hij liet mij geen tijd om alles te zeggen wat ik op het hart had.

—Gij hebt mij een dienst gedaan, zeide hij, terwijl hij mij een hartelijken handdruk gaf, en nu doe ik u een dienst; elk op zijn beurt. Bovendien, ge zijt een broer voor Mattia en voor zoo'n goeden jongen als hij, wil men wel wat doen.

Ik vroeg hem, of wij nog ver van Littlehampton waren. Hij antwoordde me, dat wij nog ruim een paar uren hadden te rijden en dat wij ons haasten moesten, omdat de boot van zijn broer elken Zaterdag naar Isigny vertrok en dat, naar hij meende, de vloed zeer vroeg inviel. Het was Vrijdagnacht.

Wij namen onze plaats weder in op het stroo onder de opgevouwen huif, en het

paard, dat uitgerust had, rende in gestrekten draf voort.

—Ben-je bang?

—Ja en neen; ik ben bang, dat men mij weder vatten zal. Als men vlucht, is dit dan geen bewijs, dat men schuld heeft? Dat vooral hindert me; wat zou ik tot mijne verdediging kunnen aanvoeren?

—Daar hebben we ook wel aan gedacht; maar Bob was van oordeel dat wij alles moesten wagen om te voorkomen, dat gij voor het gerecht moest verschijnen.

Het is zoo treurig daar geweest te zijn, zelfs al wordt men vrijgesproken. Ik zelf heb niets durven zeggen, omdat ik zoo vast besloten had u naar Frankrijk mede te nemen en dit voornemen mij misschien een slechten raad zou hebben gegeven.

—Gij hebt wèl gedaan: wat er ook gebeuren moge, ik zal u altijd dankbaar zijn.

—Er zal niets gebeuren, wees daar gerust op. Als de trein stilstaat, zal uw agent zijn rapport hebben gemaakt, maar vóór men de maatregelen genomen heeft om u op te sporen, zal er een heele tijd zijn verstreken en wij hebben in vliegenden draf gereden. Bovendien kan men onmogelijk weten, dat wij naar Littlehampton zijn gereden om daar ons in te schepen.

Het was zeker, dat, zoo men ons niet op het spoor was, er heel veel kans bestond, dat wij ons zouden kunnen inschepen zonder dat wij ontdekt waren. Maar ik was zoo zeker niet als Mattia, dat de politieagent bij zijn aankomst aan het station zooveel tijd zou hebben verloren laten gaan, om ons na te zetten. Dat was het gevaar en dit kon zeer groot zijn.

Ons paard, dat flink gemend werd door Bob, legde intusschen in vliegenden rit den eenzamen weg af. Van tijd tot tijd slechts reden wij eenige rijtuigen voorbij, maar geen een haalde ons in. In de dorpen, die wij doorreden, heerschte diepe rust en slechts zeer enkele vensters waren verlicht. Alleen gaven de honden nu en dan, door aan te slaan, blijk, dat zij onzen snellen rit hoorden en zij vervolgden ons nog lang met hun geblaf. Als na eene steile helling Bob zijn paard een oogenblik inhield om het te laten uitblazen, klommen wij even uit den wagen en legden wij het oor op den grond om te luisteren, maar zelfs Mattia, die fijner hoorde dan wij, vernam geenerlei verdacht geluid. Wij reisden in de duisternis, in de stilte van den nacht.

Het was ook niet meer om ons te verbergen dat wij onder de huif lagen; maar om ons te beschermen tegen de koude, want er woei een snerpende wind. Als wij met onze tong over de lippen streken, proefden wij zout: een bewijs dat wij de zee naderden. Weldra zagen wij een licht, dat met regelmatige tusschenpoozen verdween, om dan weder helder te voorschijn te komen: het was de baak; dus moesten wij nabij de kust zijn.

Bob hield zijn paard in en liet het stappen, nadat hij een zijweg was ingeslagen.

Hier deed hij ons uit den wagen klimmen en zeide, dat wij op het paard moesten passen. Hij zelf ging zien of zijn broeder nog niet vertrokken was en wij zonder gevaar ons op zijne boot konden inschepen.

Ik moet bekennen, dat de tijd, dien Bob wegbleef, mij lang, ontzaglijk lang viel.

Wij spraken niet; wij hoorden op korten afstand de golven breken op de kust met eene eentonigheid, die onze ontroering nog verhoogde. Mattia beefde even erg als ik.

—'t Is van de kou, zeide hij op fluisterenden toon.

Was dat waar? Zeker was het, dat als een koe of een schaap in de weide, waarlangs onze weg liep, een steen aanraakte of langs de heg schoof, wij nog meer ontroerden en erger beefden.

Eindelijk hoorden wij voetstappen aan de zijde van den weg, dien Bob was gevolgd. Hij moest het wezen; mijn lot zou worden beslist.

Bob was niet alleen. Toen hij naderbij kwam, zagen wij dat er iemand met hem was. Een man met een geoliede overjas en een wollen muts.

—Dat is mijn broer, zeide Bob. Hij wil u wel aan boord nemen; hij zal u verder geleiden en wij moeten scheiden, want men behoeft niet te weten, dat ik hier geweest ben.

Are sens

Copyright 2023-2059 MsgBrains.Com