De zaken konden dus gebeuren, zooals Mattia had geschreven en toen de trein op gang was, nam ik plaats bij het portier aan den kant waar ik ingestegen was.
Ik reed achteruit; de politieagent zat tegenover mij; wij waren de eenigen in een coupé.
—Spreekt gij engelsch? vroeg hij.
—Een beetje.
—Verstaat gij het?
—Zoowat, als men niet te gauw spreekt.
—Welnu, mijn jongen, dan wil ik u een goeden raad geven. Wees niet koppig tegenover de rechters; beken. Dan zal iedereen even welwillend voor je worden.
Niets ontstemt de menschen meer dan dat ontkennen tegen alle bewijzen in.
Tegenover hen die voor hun schuld uitkomen is men altijd welwillend gezind. Ik zelf, bijvoorbeeld, wil u met pleizier een rijksdaalder geven, als gij me zegt hoe de zaak zich toegedragen heeft. Ge zult eens zien wat gij met dat geld in eene gevangenis doen kunt tot veraangenaming van uw lot.
Ik was op het punt om te antwoorden, dat ik niets te bekennen had, maar ik begreep nog bijtijds dat het beter was mij de welwillendheid te verwerven, zooals hij het noemde, van den politieagent en ik antwoordde dus niet.
—Gij kunt er over nadenken, ging hij voort, en wanneer gij in de gevangenis inziet, dat ik u een goeden raad gegeven heb, kunt ge mij doen roepen. Want, ziet ge, men moet zijn schuld niet bekennen aan den eerste den beste; men moet zijn man weten te kiezen, die dan met belangstelling u helpen zal, waar hij kan; en gij ziet wel dat ik geneigd ben u van dienst te zijn.
Ik knikte toestemmend.
—Vraag maar naar Dalphen; dien naam zult gij wel onthouden, nietwaar?
—Ja mijnheer.
Ik stond tegen het portier geleund, waarvan het glas was neergelaten. Ik vroeg hem verlof om het land te zien dat wij doorreisden en daar hij zich mijne
"genegenheid wilde verwerven", zeide hij, dat ik kon kijken zooveel ik wilde.
Wat had hij ook te vreezen: de trein was in volle vaart!
De lucht, die door het open raampje binnendrong, was ijskoud en hij verwijderde zich van het portier om middenin de coupé plaats te nemen.
Ik voor mij voelde geen tocht; ongemerkt stak ik mijn arm naar buiten en draaide met mijn rechterhand den knop om, maar hield het portier tegen.
De tijd ging voorbij, de locomotief floot en verminderde terstond in snelheid; eensklaps duwde ik het portier open en sprong zoover ik kon. Ik werd in de greppel geworpen; gelukkig hield ik de handen voor mij uit en greep ik in het gras van den spoordijk. Toch was de schok zoo hevig, dat ik naar beneden stortte en in zwijm viel.
Toen ik tot mij zelven kwam, meende ik nog in den spoortrein te zitten; want ik voelde, dat ik snel voortbewoog en ik hoorde het rollen van wielen. Ik lag op een bos stroo.
Zonderling! mijn gezicht was nat en op mijne wangen en mijn voorhoofd voelde ik een zachte streeling en een warmen adem.
Ik opende de oogen; een hond, een leelijke gele hond, lag voor mij en likte mij.
Mijne oogen ontmoetten die van Mattia, die naast mij op zijne knieën lag.
—Gij zijt gered, zeide hij, terwijl hij den hond opzij duwde en mij omhelsde.
—Waar zijn wij?
—In een rijtuig. Bob ment.
—Hoe gaat het ermee? vroeg Bob, zich omkeerende.
—Ik weet niet, ik geloof goed.
—Beweeg uw armen en beenen eens! riep Bob.
Ik lag op het stroo uitgestrekt en deed wat hij zeide.
—'t Is in orde, zeide Mattia; er is niets gebroken.
—Maar wat is er dan gebeurd?
—Gij zijt uit den trein gesprongen, zooals wij u geraden hadden. Maar de schok was zoo erg, dat gij gevallen zijt en in de greppel terecht gekomen. Toen wij u niet zagen verschijnen, is Bob langs den spoordijk afgezakt, terwijl ik het paard vasthield en hij heeft u naar boven gedragen. Wij dachten dat gij dood waart.
Wat waren wij bang! Wat waren wij bedroefd! Maar nu zijt ge gered.
—En de politieagent?
—Hij reist verder met den trein, die niet stilstond.
Nu wist ik het voornaamste. Ik wierp een blik om mij heen, en bespeurde nu een gelen hond, die mij vriendelijk aanzag met oogen, welke op die van Capi geleken. Maar het was Capi niet, want Capi was wit.
—En Capi? vroeg ik, waar is die?
Vóór dat Mattia mij geantwoord had, was de gele hond op mij gesprongen en likte mij, terwijl hij een zacht gejank deed hooren.