—Capi zal eerder kunnen lezen dan Rémi.
En de hond, die dit ongetwijfeld begreep, kwispelde zegepralend met zijn staart.
—Dommer dan een dier is goed op het tooneel, maar in de werkelijkheid is het een schande.
Dit hinderde mij geducht en ik legde mij met hart en ziel op mijn studie toe; terwijl de hond niet verder kwam dan zijn naam te schrijven, mocht het mij weldra gelukken in een boek te lezen.
—Nu gij lezen en schrijven kunt, zeide Vitalis, wilt gij zeker ook wel muziek leeren?
—Als ik muziek ken, zou ik dan ook zoo kunnen zingen als gij?
—Wilt gij dan zingen zooals ik?
—O, niet zooals gij, ik weet zeer goed, dat dit onmogelijk is maar ik wilde gaarne zingen.
—Gij luistert dus naar mij, wanneer ik zing?
—Ja, het is voor mij een groot genot; een nachtegaal zingt mooi, maar ik vind uw stem mooier; en bovendien is dat ook in het geheel niet hetzelfde; wanneer gij zingt, dan kunt ge van me maken wat ge wilt; ik gevoel dan beurtelings lust tot weenen en lachen en misschien zult gij het dwaas van mij vinden, als ik u zeg, dat, wanneer gij een lief zacht deuntje zingt, het mij is of ik bij vrouw Barberin ben, dan denk ik aan haar en dan zie ik haar in ons huis; en toch begrijp ik de woorden niet, die ge spreekt, daar het italiaansch is.
Terwijl ik met hem sprak, zag ik hem aan en het scheen mij toe, dat zijn oogen vochtig werden; ik zweeg toen en vroeg of ik hem leed deed.
Neen, mijn kind, zeide hij met bewogen stem, maar gij herinnert mij aan mijn eigen jeugd, aan den goeden ouden tijd. Wees gerust, ik zal u zingen leeren en daar gij zeer gevoelig zijt, zult gij tranen weten op te wekken en zal men u toejuichen; dat zult gij zien…..
Hij zweeg eensklaps en ik meende te begrijpen, dat hij liever niet over dit onderwerp wilde voortspreken. Maar welke reden hij daartoe had, kon ik niet gissen. Later eerst heb ik die vernomen; heel veel later eerst en onder de treurigste omstandigheden, maar die ik wel vertellen zal als mijn verhaal zoover is.
Den anderen dag schreef mijn meester muziek voor mij, op dezelfde wijze als hij de letters voor mij had gemaakt.
Ditmaal echter was zijn werk veel moeielijker, want de verschillende teekens die voor de muziek vereischt worden, zijn wel zoo samengesteld als die van het alphabet.
Om mijn zakken niet al te vol te maken, gebruikte hij de blokjes hout aan beide kanten en nadat hij aan elke zijde vijf lijnen getrokken had, die de notenbalken moesten voorstellen, grifte hij op het eene een f- en op het andere een g-sleutel.
Toen hij hiermede gereed was, begonnen zijn lessen en ik moet bekennen, dat zij mij niet minder moeielijk vielen dan de vorige.
Meer dan eens begon Vitalis, die zoo geduldig met zijn honden was, aan mij te wanhopen.
—Wanneer men een dier leert, dan houdt men zich in, want dan weet men dat het een dier is, maar met u is mij dat bijna onmogelijk.
Hij hief dan op de meest aandoenlijke wijze de handen ten hemel en liet ze vervolgens met een harden slag op zijn dijen nederkomen.
Joli-Coeur, die alles altijd herhaalde wat hij dwaas vond, had ook deze beweging nagebootst, en daar hij altijd bij mijn lessen tegenwoordig was, speet het mij
geweldig, wanneer ik mij vergiste en hem zijn armen weder ten hemel zag heffen.
—Zelfs Joli-Coeur lacht u uit, riep Vitalis.
Als ik gedurfd had, zou ik geantwoord hebben, dat hij zoowel den meester als den leerling bespotte, maar uit eerbied en uit vrees hield ik gelukkig dit gezegde altijd terug; ik stelde mij tevreden met het tegen mezelf te zeggen, wanneer Joli-Coeur met dit gebaar begon en een leelijk gezicht daarbij trok, hetgeen mij toch altijd eenige verlichting gaf.
Toen de eerste schreden met min of meer moeite gezet waren, had ik ook de voldoening een deuntje te kunnen neuriën, dat Vitalis op een blad papier geschreven had.
Dien dag bleef hij zijn kalmte behouden en tikte zelfs een paar maal vriendschappelijk op mijn wang, terwijl hij er bijvoegde, dat, als ik zoo voortging, ik waarschijnlijk een groot zanger worden zou.
Die vorderingen echter, men moet dit wel begrijpen, hadden niet op een enkelen dag plaats; weken en maanden verliepen er, dat ik voortdurend mijn zakken met blokjes hout moest vullen.
Ook was mijn werk niet zoo geregeld als bij een schoolkind en het was slechts in verloren oogenblikken, dat mijn meester mij les geven kon.
Iederen dag hadden wij onze wandeling, die nu eens kort, dan weder lang was, al naarmate de dorpen ver van elkander verwijderd lagen; overal moesten wij een voorstelling geven, waar wij kans hadden om een voldoende ontvangst te bekomen; de honden en Joli-Coeur moesten dagelijks hun repetitie houden en wij moesten voor ons ontbijt en middagmaal zorgen. Als dat alles was afgeloopen, kon er eerst aan de muziekles worden gedacht; meestal had ze plaats bij een halt onder een boom of wel op een hoop steenen, terwijl dan het gras of de weg gebruikt werd om er mijn blokjes op uit te spreiden.
Deze opvoeding geleek in het minst niet op die, welke andere kinderen ontvangen, die niets te doen hebben dan te leeren en zich toch altijd beklagen, dat zij geen tijd hebben om hun plicht te doen.
Er is echter iets belangrijker dan de tijd dien men met werken doorbrengt: de
inspanning, die wij aan dat werk wijden; het is niet het uur, dat wij aan onze les geven, om ze in het geheugen te prenten, maar de wil, dien men medebrengt, om ze te leeren.
Gelukkig was mijn wilskracht zoo groot, dat ik mij nooit liet afleiden door hetgeen om ons voorviel.
Wat zou ik geleerd hebben, zoo ik altijd in een kamer had kunnen werken, met mijn handen op mijn ooren en de oogen in de boeken, zooals sommige scholieren! Daarvan kwam niets van in bij ons, want wij hadden geen kamer, waarin wij ons konden opsluiten en als wij op den grooten weg liepen, moest ik wel goed opletten, waar ik mijne voeten zette, daar ik anders licht zou zijn gestruikeld.
Ik leerde toch iets en leerde tevens verre tochten maken, wat niet minder beteekende dan de lessen van Vitalis. Ik was een mager kereltje, toen ik bij vrouw Barberin leefde en de wijze, waarop men over mij sprak, duidde dit aan;
"een stadskind", had Barberin gezegd, "met te korte beenen en armen" had Vitalis er bij gevoegd. Bij mijn meester en in de buitenlucht werden mijn armen en beenen krachtiger, mijn longen ontwikkelden zich; kortom, ik werd tegen weer en wind gehard en was binnen korten tijd in staat om zoowel koude als warmte, vermoeienis als ontberingen te verdragen.
En deze leertijd was mijn geluk, want hij stelde mij in staat weerstand te bieden aan de slagen, die mij meer dan eens zouden treffen, harde en verpletterende beproevingen in mijn jeugd.
VIII.
BERG EN DAL.
Wij hebben het zuidelijk gedeelte van Frankrijk doorkruist: Auvergne, Velay, Vivarais, Quercy, Rouergue, Cevennes en Languedoc.