Als ik wegging, zou hij ons misschien kunnen verliezen en nooit meer terugkomen; als ik bleef, miste ik de gelegenheid om eenige stuivers te verdienen voor een middagmaal. En de behoefte aan dat middagmaal werd hoe langer hoe grooter. De oogen van de honden waren wanhopend op de mijne gevestigd en Joli-Coeur wreef zijn buik en liet nu en dan een nijdig gebrom hooren.
Daar de tijd voorbijging en Zerbino niet kwam, zond ik Capi er nogmaals op uit om zijn kameraad te halen, maar na verloop van een halfuur kwam hij weder alleen terug en deed mij begrijpen, dat hij hem niet gevonden had.
Wat nu te doen? Hoewel Zerbino straf verdiende en ons door zijn schuld in een alleronaangenaamsten toestand had gebracht, kon ik het niet over mij verkrijgen om hem te verlaten. Wat zou mijn meester zeggen, als ik hem zijn drie honden niet terugbracht? En dan…. ik hield van dien schelm van een Zerbino.
Ik besloot te wachten tot den avond, maar het was onmogelijk al dien tijd werkeloos te blijven met zulke hongerige magen, want de honger liet zich te meer gelden nu er niets was, dat ons eenige afleiding geven kon. Er moest iets gevonden worden dat ons alle vier eenige afleiding schonk. Als wij maar vergeten konden dat wij honger hadden, zouden wij hem in deze uren van eenzame verlatenheid zeker minder voelen. Maar waarmede ons bezig te houden?
Toen ik daarover nadacht, herinnerde ik mij hoe Vitalis mij eens verteld had, dat in den oorlog, als een regiment vermoeid was door een langen marsch, men muziek maakte, en bij die vroolijke, meeslepende melodieën vergaten de soldaten hunne vermoeidheid. Als ik nu ook eens een vroolijk deuntje speelde, zouden wij misschien ook onzen honger vergeten. In ieder geval, als ik muziek maakte en de honden liet dansen met Joli-Coeur, zou de tijd spoediger voorbijgaan.
Ik nam mijn harp, die tegen een boom stond en met mijn rug naar het kanaal gekeerd, begon ik, na mijn personeel in orde te hebben gebracht, een dans en daarna een wals te spelen.
Eerst schenen mijne acteurs niet zeer geneigd om te dansen. Het was duidelijk, dat een stuk brood meer in hun smaak zou zijn gevallen, maar langzamerhand kwam er meer leven bij hen; de muziek had hare gewone uitwerking; wij vergaten het stuk brood, dat wij niet hadden en ik dacht aan niets anders meer dan aan de muziek en zij aan het dansen.
Eensklaps hoorde ik achter mij eene heldere kinderstem, die "bravo!" riep. Ik keerde mij ijlings om.
Een scheepje voer door het kanaal, met den steven gericht naar den oever waar ik stond; de twee paarden, die het voorttrokken, liepen op den anderen oever. Het was een vreemdsoortig schip, zooals ik er nog nooit een gezien had. Het was veel korter dan de pramen, welke gewoonlijk gebezigd worden voor de vaart op het kanaal en op het dek, dat slechts even boven het water uitstak, was een soort van glazenhuis gebouwd. Op de voorplecht was eene verande aangebracht, die met slingerplanten was bedekt, waarvan de stengels, die hier en daar zich aan het glazendak hadden gehecht, als beken van groen nedervielen. Onder die veranda zag ik twee personen: eene nog jeugdige dame met een edel, eenigszins droevig voorkomen, en een knaap van mijn leeftijd ongeveer en die mij toescheen te liggen, terwijl de dame stond.
Zeker was het die knaap geweest, die bravo had geroepen.
Spoedig was ik van mijne verrassing bekomen, want er was niets in die verschijning, dat mij bang maakte; ik nam mijn hoed af om te bedanken voor de toejuiching.
—Speelt ge voor uw pleizier? vroeg de dame mij in een vreemden tongval.
—Ik deed het om mijn troepje te oefenen en ook…. om mij eenige afleiding te bezorgen.
De knaap wenkte de dame, die zich over hem heen boog.
—Wilt ge nog wat spelen? vroeg de dame, het hoofd opheffende.
Of ik nog wat wilde spelen! Spelen voor een publiek dat mij zoo juist van pas kwam. Ik liet me niet bidden.
—Wil u een dans of eene comedie? vroeg ik.
—O, een comedie! riep de knaap.
Maar de dame zeide, dat zij liever een dans wilde zien.
—Een dans duurt zoo kort, zeide de knaap.
—Na den dans kunnen wij verscheidene toeren verrichten zooals die in het paardenspel te Parijs vertoond worden, indien het geëerde publiek dit verlangt.
Dit was een uitdrukking van mijn patroon en ik trachtte die met evenveel waardigheid te uiten. Bij nader inzien was ik blij, dat men de comedie niet verlangd had, want ik zou vrij wat moeite hebben gehad om ze behoorlijk van stapel te doen loopen, vooreerst omdat Zerbino er niet was en ook omdat ik de costumes miste en hetgeen er verder bijhoorde.
Ik nam dus mijne harp en begon een wals te spelen. Dadelijk sloeg Capi zijne twee pooten om het lijf van Dolce en zij begonnen rond te draaien op de maat.
Daarop deed Joli-Coeur een dans alleen. Toen volgden de andere stukken, die wij konden uitvoeren en wij voelden onze moeheid niet meer. Wat mijne acteurs betrof, die begrepen zeker, dat zij voor al hun moeite een goed maal zouden krijgen en zij deden even goed hun best als ik.
Opeens, te midden van een der kunstverrichtingen, zag ik Zerbino uit het kreupelhout te voorschijn komen, en toen zijne kameraden in zijne nabijheid waren, nam bij te midden van hen plaats en vervulde zijne rol.
Terwijl ik speelde en op mijn troepje lette, wierp ik nu en dan een blik naar den knaap, die zonderling genoeg, hoewel hij veel vermaak schepte in de vertooning, zich niet verroerde. Hij bleef uitgestrekt liggen zonder zich te bewegen, nu en dan slechts klapte hij in de handen.
Was hij lam? Hij scheen op een plank vastgebonden.
Intusschen was het schip tegen den oever komen liggen waar ik stond, en ik zag nu den jongen alsof ik zelf op de schuit had gestaan. Hij had blonde haren en
zijn gelaat was zeer bleek, zoo bleek, dat men de blauwe aderen van zijn voorhoofd zien kon onder zijn doorschijnend vel. Zijn gelaat had iets treurigs en pijnlijks als van een zieke.
—Hoeveel kost een plaats bij uwe vertooning? vroeg de dame.
—Men betaalt naarmate van het genoegen, dat ze gegeven heeft.
—Dan moet u heel veel betalen, mama, zeide de knaap, en hij voegde er toen iets bij in eene taal, die ik niet verstond.
—Arthur wilde uw diertjes van dichterbij zien.
Ik gaf Capi een teeken, die terstond zijn loop nam en in de boot sprong.
—En de anderen! riep Arthur.
Zerbino en Dolce volgden hun makker.
—En de aap!
Ook Joli-Coeur kon gemakkelijk den sprong doen; maar als hij eens aan boord was, kon hij zich wel eens vrijheden veroorloven, die niet in den smaak der dame vielen.
—Is hij nijdig? vroeg zij.
—O neen, mevrouw, maar hij is niet altijd gehoorzaam en ik ben bang, dat hij iets doet, wat niet goed is.