—Is mijnheer Espinassous tehuis? vroeg Mattia.
Een klein levendig mannetje, die luchtig heen-en-weer zweefde, was bezig een boer te scheren en antwoordde met een zware basstem:
—Die ben ik.
Ik wierp Mattia een blik toe om hem aan het verstand te brengen, dat deze muzikant-barbier niet de geschiktste persoon was, om les te geven en dat het geld in 't water gegooid zou zijn, om ons tot hem te richten; maar inplaats van mij te begrijpen en te gehoorzamen, ging Mattia op een stoel zitten en zeide hij op vastbesloten toon:
—Wilt gij mijn haar knippen als gij dezen heer geschoren hebt?
—Zeker, jongmensch, en ik zal u ook scheren, indien gij dat verlangt.
—Dank u, zeide Mattia, vandaag niet; als ik terugkom.
Ik was verbaasd over deze kalme vastberadenheid, welke Mattia aan den dag legde; hij gaf mij in het voorbijgaan een knipoogje, om mij te waarschuwen, dat ik mij nog niet boos moest maken.
Espinassous was spoedig gereed met het scheren van den boer en met het servet in de hand, maakte hij zich gereed om Mattia's haar te knippen.
—Mijnheer, zeide Mattia, terwijl het servet hem om den hals gebonden werd, mijn vriend en ik waren het daareven niet met elkander eens en daar wij weten, dat gij een beroemd musicus zijt, meenden wij, dat gij ons wel met uw raad zoudt willen bijstaan.
—Vertel mij maar, waarover gij het niet eens worden kondt, jongelui.
Ik begreep nu welk doel Mattia had: in de eerste plaats wilde hij weten of deze musicus wel instaat was onze vragen te beantwoorden en dan, zoo zijn antwoorden ons voldeden, of hij ons een muziekles wilde geven voor denzelfden
prijs als men haar snijdt; Mattia was slim.
—Waarom, vroeg Mattia, stemt men de viool altijd op dezelfde noten?
Ik dacht dat de kapper, die juist op het punt stond om de kam door het lange haar van Mattia te halen, een soortgelijk antwoord als ik wilde geven en ik lachte reeds in mijn vuistje, toen hij eensklaps het woord nam:
—De tweede snaar aan den linkerkant van het instrument moet de la van den normalen toon aangeven; de andere snaren moeten zóó gestemd worden, dat zij van quint tot quint de noten aangeven, dat is te zeggen, de sol, vierde snaar; ré, derde snaar; la tweede snaar; mi, eerste snaar.
Ik begon niet te lachen, maar Mattia barstte in een schaterlach los; dreef hij den spot met mijn verbaasd gelaat? of was het slechts blijdschap dat hij vernam, wat hij te weten wilde komen? In elk geval, dit is zeker, dat hij schaterend lachte.
Ik bleef met open mond den haarsnijder gadeslaan, die, terwijl hij zich om Mattia keerde en wendde en met zijn schaar klapte, zooveel wijsheid uitkraamde.
—Welnu, zeide hij, plotseling voor mij stilstaande, ik geloof dat mijn kleine klant geen ongelijk had.
Gedurende het knippen van zijn haar, raakte Mattia niet uitgeput in vragen en overal gaf de barbier een antwoord op met dezelfde gemakkelijkheid en zekerheid.
Maar toen hij zijn antwoord gegeven had, begon hij zelf te vragen en spoedig wist hij met welk doel wij hem hadden opgezocht.
Hij barstte toen zelf in een schaterlach los.
—Je bent een paar flinke jongens, zeide hij, maar hoe dwaas van jelui!
Daarop wilde hij, dat Mattia, die nog wèl zoo dwaas was als ik, hem een stukje zou voorspelen: Mattia nam dapper zijn viool en begon te spelen.
—En gij kent geen noot muziek! riep de kapper, in de handen klappende.
Ik heb reeds verteld, dat er verscheidene instrumenten tegen den muur hingen, waaronder zich ook een klarinet bevond, die Mattia loshaakte en waarop hij toen begon te spelen.
—Ik speel ook op de klarinet en de trompet, zeide hij.
—Speel dan maar voort! riep Espinassous.
En Mattia speelde op elk instrument een stukje.
—Je bent een wonderkind! riep de barbier; als gij bij mij blijven wilt, dan zal ik een groot muzikant van je maken!'s Morgens helpt gij mij in het scheren en den verderen dag moogt gij met mij werken. Meen niet, dat ik u geen goed onderwijs zou geven, omdat ik barbier ben; men moet leven, eten, drinken, slapen en daarvoor zorgt mijn scheermes; al zorg ik voor een ieders baard, daarom ben ik nog geen slecht musicus.
Toen ik dit hoorde, zag ik Mattia bezorgd aan. Wat zou hij antwoorden? Zou ik mijn vriend, mijn makker, mijn broeder verliezen, zooals ik achtervolgens allen die ik liefhad, verloren had? Mijn hart kromp ineen. Toch wilde ik aan mijn gevoel niet toegeven. De toestand waarin wij ons bevonden, geleek zeer veel op dien, waarin ik met Vitalis verkeerd had, toen mevrouw Milligan mij bij zich wilde houden: ik wilde mij niet dezelfde verwijten doen, die Vitalis zich gedaan had.
—Denk slechts aan u zelf, Mattia, zeide ik op ontroerden toon. Maar hij wendde zich eensklaps tot mij, terwijl hij mijn hand vatte.
—Mijn vriend verlaten! dat zou mij niet mogelijk zijn. Ik dank u zeer voor uw aanbod, mijnheer.
Espinassous bleef echter bij hem aandringen en beweerde, dat, als Mattia zijn eerste opvoeding bij hem genoten had, men wel een middel zou vinden, om hem naar Toulouse te zenden en vandaar naar het conservatoire te Parijs; maar Mattia antwoordde onveranderlijk:
—Nooit zal ik Rémi verlaten.
—Welnu, mijn jongen, ik wil toch iets voor u doen, zeide Espinassous; ik zal u een boek geven, waaruit gij alles kunt leeren, wat gij niet weet.
Hij begon toen in zijn laden te zoeken: na geruimen tijd vond hij een boek, dat den titel droeg: Theorie der muziek; het was een oud versleten boek, maar dat deed er niets toe.
Daarop nam hij een pen en schreef op de eerste bladzijde: "Een geschenk aan het kind, dat, als het eenmaal een kunstenaar geworden is, zich den kapper van Mende herinneren zal."
Ik weet niet of zich in dien tijd andere muziekonderwijzers in Mende bevonden dan de barbier Espinassous, maar dezen hebben wij gekend en wij hebben hem nooit vergeten.
XXIX.