Onmiddellijk bleven wij beiden stilstaan en wij vroegen ons af wat dit te beteekenen had. Maar die vraag deden wij aan elkander niet, en wij vervolgden zwijgend onzen weg.
Capi was bij ons gekomen en liep nu druipstaartend achter ons.
Een man was bezig een der deuren van de sluis te openen. Het was de oom van Lize niet.
Wij gingen tot aan het huis; eene vrouw, die wij niet kenden, ging op en neer in de keuken.
—Is vrouw Suriot niet hier? vroegen wij.
Zij zag ons een oogenblik aan, zonder antwoord te geven, alsof wij haar de onzinnigste vraag hadden gedaan.
—Zij is niet meer hier, zeide zij eindelijk.
—Waar is zij?
—In Egypte.
Mattia en ik zagen elkander onthutst aan. In Egypte! Wij wisten niet juist wat Egypte was en waar dat land lag; maar een onbestemd gevoel zeide ons dat het ver, zeer ver af was; zoowat aan de overzijde van de zee.
—En Lize? Kent gij Lize?
—Of ik die ken! Lize is met eene Engelsche dame op een schip vertrokken.
Lize op De Zwaan. Was het geen droom?
De vrouw gaf een antwoord waaruit bleek, dat wij niet droomden.
—Zijt gij Rémi? vroeg zij.
—Ja.
—Zoo, nu dan zal het u niet onverschillig zijn te weten, dat Suriot verdronken is.
—Verdronken!
—Ja, verdronken in de sluis. Je moet weten, dat Suriot in het water is gevallen en dat hij onder een der sluisdeuren doorgaande, aan een spijker is blijven hangen. Dat gebeurt meer in zijn vak. Toen hij verdronken was, zat Katherina erg in de verlegenheid, ofschoon ze een kranige vrouw is. Maar wat zal ik je zeggen; als er geen geld is, valt het heel moeilijk om te leven. En geld was er niet. Men deed aan Katherina het voorstel om naar Egypte te gaan en daar de kinderen groot te brengen van eene dame, bij wie ze min was geweest; maar haar nichtje zat haar in den weg. Toen zij nog met zich zelve overlegde wat haar te doen stond, hield op een avond een schip voor de sluis stil, waarop zich eene Engelsche dame bevond, die met haar ziek zoontje de rivier opvoer. Men kwam met elkander aan 't praten en de Engelsche dame, die een kind zocht om met haar
zoontje te spelen, dat zich verveelde op zijn schip, verzocht, dat men haar Lize zou afstaan en beloofde voor haar te zullen zorgen, haar te doen genezen en haar ook in de toekomst niet aan haar lot over te laten. Zij was een brave vrouw, heel minzaam en zacht voor arme menschen. Katherina nam het voorstel aan, en terwijl Lize aan boord ging van het schip der Engelsche dame, pakte Katherina haar boeltje om naar Egypte te gaan. Thans is mijn man in de plaats van Suriot aangesteld. Vóór dat zij vertrok beduidde Lize—die nog niet spreken kon, maar naar de dokters zeggen eenmaal wel haar spraak zal terugkrijgen—aan hare tante dat zij mij alles zou vertellen wat ik u moest mededeelen als gij haar kwaamt bezoeken. En dat heb ik nu gedaan.
Ik was zoo verwonderd en verbaasd, dat ik geen woorden kon vinden om te antwoorden; maar Mattia bleef zich zelven beter meester.
—En waar is de Engelsche dame heengegaan? vroeg hij.
—Naar het Zuiden van Frankrijk of naar Zwitserland; Lize zou mij schrijven om u haar adres te geven, maar ik heb nog geen brief van haar ontvangen.
XLIII.
DE MOOIE LUIERS HEBBEN WAARHEID GESPROKEN.
Nog altijd stond ik sprakeloos, maar Mattia deed wat ik geheel vergat.
—Wij bedanken u wel juffrouw, zeide hij.
En hij duwde mij zachtkens naar buiten de keuken uit.
—En nu op weg; vooruit! zeide hij. Wij moeten nu niet alleen mevrouw Milligan en Arthur opsporen, maar ook Lize moeten wij inhalen. Wat komt dat uitstekend! Wij zouden te Dreuze onzen tijd maar verloren hebben; en nu kunnen wij onzen weg vervolgen. Dat is een kansje! Wij hebben al zooveel teleurstellingen gehad, nu loopt het ons mede; de wind is veranderd. Wie weet welk geluk ons nog wacht!
En wij vervolgden zonder tijd te verliezen onzen weg om De Zwaan in te halen, en bleven overal maar juist lang genoeg om te slapen en eenige stuivers te verdienen.
Te Decize, waar het kanaal van Nivernais uitmondt in de Loire, vroegen wij naar De Zwaan. Zij was het zijkanaal ingevaren, en dit volgden wij dus ook tot Digoin; daar namen wij het kanaal dat naar Châlon leidt.
Mijne kaart wees mij aan, dat zoo ik over Charolles ging rechtstreeks naar Macon, dit ons een langen omweg en verscheidene dagmarschen zou uitwinnen; maar dit was een stout besluit, waarvan wij de verantwoordelijkheid geen van beiden op ons wilden nemen, nadat wij het vóór en tegen hadden overwogen; De Zwaan toch had zich onderweg kunnen ophouden, en dan zouden wij haar vóór zijn. Wij moesten dus op onze schreden terugkeeren en, om tijd te winnen, tijd verliezen.
Wij volgden de Saône van Châlon tot Lyon.
Daar stuitten wij op eene groote moeilijkheid: was De Zwaan de Rhône op- of afgevaren? Met andere woorden: was mevrouw Milligan naar het Zuiden van Frankrijk of naar Zwitserland gegaan. Wij vroegen inlichtingen aan de varensgezellen en alle menschen, die op kaden hunne bezigheden hadden en eindelijk kregen wij de zekerheid, dat mevrouw Milligan naar Zwitserland was gegaan. Wij volgden dus den loop der Rhône naar den oorsprong.
—Door Zwitserland gaat men naar Italië, zeide Mattia; dat is ook een buitenkansje. Als wij, mevrouw Milligan nareizende, eens te Lucca kwamen, wat zou Christina blij zijn!
Arme, goede Mattia! Hij hielp mij zoeken naar hen, die mij dierbaar waren, en ik deed niets om hem in de gelegenheid te stellen zijn zusje weer te zien.
Van Lyon af wonnen wij elken dag op De Zwaan, want de Rhône heeft zulk een sterken golfslag, dat men ze niet zoo gemakkelijk opvaart als de Seine. Te Culoz was zij ons niet meer dan zes weken vooruit; intusschen als ik de kaart raadpleegde, moest ik het betwijfelen of wij haar wel zouden ingehaald hebben vóór zij in Zwitserland was, want het was mij onbekend, dat de Rhône niet verder bevaarbaar is dan tot Genève en wij verbeeldden ons, dat mevrouw Milligan met De Zwaan Zwitserland wilde bezoeken, van welk land wij geen kaart hadden.
Wij kwamen te Seyssel, eene stad die in tweeën gedeeld wordt door de rivier, waarover eene hangende brug is geslagen, en wij volgden den oever der rivier.
Hoe verrast was ik, toen ik in de verte De Zwaan meende te herkennen.
Wij zetten het op een drafje: ja het was haar vorm; het was ze; en toch zag zij er uit als een verlaten vaartuig. Zij was stevig vastgemeerd achter eene soort van kade, die haar beschermde en aan boord was alles gesloten. Er waren ook geen bloemen onder de veranda.