Vitalis, aangemoedigd door deze toejuichingen, vervolgde:
—En hoe zou onze bekoorlijke Dolce, onze ziekenoppasseres, aan hare welsprekendheid kunnen voldoen, en op hare bevallige wijze onzen zieke kunnen overreden, zijn ingewanden te laten schoonmaken, indien zij aan de punt van haar neus het toestel droeg, dat de vertegenwoordiger der overheid haar wil geven? Ik vraag het geëerde publiek om dit te beslissen?
Het geëerde publiek, welks hulp aldus werd ingeroepen, gaf niet terstond antwoord, maar het lachen was reeds voldoende; men gaf Vitalis gelijk en bespotte den agent, en vooral schepte men behagen in de dwaze gezichten, die Joli-Coeur trok, achter den rug van den vertegenwoordiger der overheid.
Geërgerd door de woorden van Vitalis, wanhopend over het lachen van het publiek, keerde de agent, die niet tot de geduldigste menschen scheen te behooren, zich plotseling om.
Maar hij ontdekte toen den aap, die met zijn hand in de zijde als een kampvechter stond; eenige seconden lang bleven de man en het dier tegenover
elkander staan en zagen zij elkaar strak aan, in afwachting, wie van beiden het eerst den blik zou nederslaan.
Het uitbundig gelach maakte een einde aan dit tooneel.
—Als uw honden niet gemuilband zijn, riep de agent, terwijl hij ons met de vuist dreigde, dan maak ik proces-verbaal op; meer zeg ik niet.
—Tot morgen, signor, tot morgen, zeide Vitalis.
En terwijl de agent zich met groote schreden verwijderde, bleef Vitalis als in tweeën gevouwen, zoo eerbiedig mogelijk staan; daarop werd de voorstelling vervolgd.
Ik dacht dat mijn meester de muilbanden voor zijn honden zou gaan koopen; maar hij deed het dien avond niet en sprak zelfs in het geheel niet over zijn twist met den agent.
Ik verstoutte mij toen om zelf dat onderwerp ter sprake te brengen.
—Als u wilt, dat Capi morgen gedurende de voorstelling zijn muilband niet stuk zal maken, dan moogt gij hem van te voren wel eens passen. Hij zal er dan misschien aan gewend zijn.
—Meent ge dan, dat ik ze zoo'n ijzeren masker zal opzetten?
—Mij dunkt, dat die agent zeer veel lust heeft om u in moeielijkheden te brengen.
—Gij zijt maar een boerenknaap, en evenals alle boeren zijt ge bang voor de politie en de gendarmes. Maar stel u gerust; ik zal morgen wel zorg dragen, dat hij geen proces-verbaal kan opmaken en tevens er voor waken, dat mijn leerlingen zich niet al te ongelukkig gevoelen.
Van den anderen kant zal ik ook trachten het publiek eenig genoegen te verschaffen. Die agent moet ons een goede ontvangst bezorgen en een dwaze rol spelen in het stuk, dat ik gereedmaak; dat zal nog eenige afwisseling in ons repertoire brengen en ons zelven eenig voordeel kunnen geven. Daarom gaat gij morgen alleen naar het terrein met Joli-Coeur; gij moet de koorden spannen en een stukje op de harp spelen; wanneer gij u omringd ziet van een groot publiek
en de agent er is, dan zal ik met mijn honden komen. Dan eerst neemt de voorstelling een aanvang.
Ik vond het niets prettig om alleen deze toebereidselen voor de voorstelling te gaan maken; maar ik begon mijn meester reeds een weinig te leeren kennen en wist in welke gevallen ik hem weerstand kon bieden. Het was meer dan waarschijnlijk dat, in de gegeven omstandigheden, er voor mij weinig kans bestond om hem zijn plan te doen opgeven; ik besloot dus hem te gehoorzamen.
Den anderen dag begaf ik mij naar het plein en spande daar het touw. Nauwelijks had ik eenige akkoorden aangeslagen of van alle kanten snelde men toe.
In den laatsten tijd, vooral gedurende ons verblijf te Pau, had mijn meester mij dikwijls op de harp laten spelen en ik kende thans eenige stukjes van buiten.
Vooral had ik een napolitaansch lied, dat ik met zang begeleidde en dat mij den algemeenen bijval van het publiek deed verwerven.
Ik was in zeker opzicht reeds een kunstenaar in mijn hart, want ik geloofde, dat als onze troep veel succes had, dit ook aan mijn talent moest worden toegeschreven; toch was ik dien morgen verstandig genoeg om de talrijke opkomst van het publiek niet met mijn lied in verband te brengen.
Zij, die den vorigen avond bij den twist tusschen den agent en mijn meester tegenwoordig waren geweest, kwamen thans terug en hadden zelfs hun vrienden medegebracht. De agenten van politie waren bij de inwoners van Toulouse, evenals in de meeste andere steden, niet gezien en men was nieuwsgierig hoe de oude Italiaan, zich van deze zaak zou afmaken en met zijn vijand zou omspringen. Hoewel Vitalis niets anders gezegd had, dan: "tot morgen, signor,"
had toch iedereen begrepen, dat die woorden de aankondiging waren van eene groote voorstelling, waarbij men in de gelegenheid zou worden gesteld ten koste van anderen te lachen.
Vandaar de talrijke opkomst van het publiek.
Toen zij mij dus alleen met Joli-Coeur zagen, stoorde men mij bij herhaling in mijn spel, om mij te vragen waar de "Italiaan" bleef.
—Hij komt zoo straks.
En ik vervolgde mijn canzonetta.
Niet mijn meester, maar de agent van politie kwam. Joli-Coeur zag hem het eerst en zette terstond de hand weer in de zijde, en, terwijl hij het hoofd in den nek wierp, liep hij statig ons terrein op en neer.
Het publiek barstte los in een schaterlach en juichte hem van alle kanten toe.
De agent raakte eenigszins van zijn stuk en wierp mij een woedenden blik toe.
Dit wekte nog meer den lachlust van het publiek op.
Ik zelf gevoelde lust om hem te bespotten, maar toch was ik niets op mijn gemak. Wat zou hiervan het gevolg wezen? Als Vitalis er nu maar was, dan zou hij den agent ten minste te woord kunnen staan. Maar ik was geheel alleen en ik moet eerlijk bekennen, dat ik niet weten zou, wat ik den agent antwoorden moest, wanneer hij mij aansprak.
Het voorkomen van den agent stelde mij volstrekt niet gerust; hij zag er kwaad uit en het scheen dat hij zeer driftig was.
Hij liep langs het touw heen en weer en zoo vaak hij dicht bij mij kwam, zag hij mij aan met een paar oogen, die niet veel goeds voorspelden.
Joli-Coeur, die volstrekt het ernstige van dezen toestand niet inzag, schepte behagen in de houding van den agent en bootste hem getrouw in alles na.
Ik wilde de wanhoop van den agent niet tot het uiterste drijven en riep Joli-Coeur bij mij, maar deze wilde niet gehoorzamen en ontsnapte mij telkens, wanneer ik op het punt was hem machtig te worden.
Ik weet niet hoe het kwam, maar de agent, wiens drift hem scheen te verblinden, dacht juist, dat ik den aap aanhitste en stapte over het touw heen.
In twee sprongen stond hij voor mij en ik werd bijna omver geworpen door een geduchten oorveeg.