"Unleash your creativity and unlock your potential with MsgBrains.Com - the innovative platform for nurturing your intellect." » English Books » 📺 📺 ,,Alleen op de Wereld'' by Hector Malot

Add to favorite 📺 📺 ,,Alleen op de Wereld'' by Hector Malot

Select the language in which you want the text you are reading to be translated, then select the words you don't know with the cursor to get the translation above the selected word!




Go to page:
Text Size:

—Wat, weet ge dat niet? Ge hebt toch zeker geld genoeg om van te leven en voedsel aan uw dieren te geven, denk ik?

—Neen mijnheer.

—Rekent gij er dan op, dat ik u al dien tijd huisvesting zal geven?

—O neen, mijnheer, ik reken op niets.

Ik sprak de zuivere waarheid; ik rekende op niemand.

—Welnu, kereltje, vervolgde de herbergier, daar hebt gij gelijk in; uw meester is mij reeds een aanzienlijke som schuldig; ik kan u twee maanden lang geen krediet geven, zonder te weten of ik op stuk van zaken betaald zal worden. Gij moet hier dus vandaan.

—Hier vandaan—maar waar moet ik dan heen, mijnheer?

—Dat is mijn zaak niet; ik ben uw vader niet, nog minder uw meester. Waarom zou ik voor u zorgen?

Ik bleef een oogenblik verstomd staan. Wat zou ik hem antwoorden? De man had gelijk: waarom zou hij mij bij zich nemen? ik zou hem slechts tot last wezen.

—Vooruit, jongetje, haal uw honden en aap, zoo gauw mogelijk. Gij laat de reistasch van uw meester bij mij, dat spreekt vanzelf, en als hij uit de gevangenis komt, zal hij haar stellig ophalen en dan kunnen wij tevens onze rekening vereffenen.

Deze woorden brachten mij op een denkbeeld; ik meende een middel gevonden te hebben om in deze herberg te blijven.

—Daar gij er zeker van zijt, dat alles u dan betaald zal worden, houd mij dan zoolang bij u en gij kunt dan mijne uitgaven bij die van mijn meester optellen.

—Gelooft gij dat, ventje? Uw meester zal mij wel voor eenige dagen, maar niet voor twee maanden kunnen betalen.

—Ik zal heel weinig eten, indien ge dat toestaat.

—En uw dieren dan? Neen, gij ziet wel, dat gij vertrekken moet! Gij vindt in het een of ander dorp wel voldoende werk, waarmede gij den kost kunt verdienen.

—Maar mijnheer, waar moet mijn meester mij dan zoeken, wanneer hij uit de

gevangenis komt? Hij zal mij ongetwijfeld hier komen halen.

—Gij kunt dien dag dan terugkomen. Gij kunt van hier uit een tocht maken van twee maanden en de badplaatsen bezoeken, waar gij stellig veel geld zult verdienen.

—En als mijn meester mij schrijft?

—Ik zal al zijn brieven bewaren.

—Maar dan kan ik hem niet antwoorden.

—Och, je verveelt mij met al die vragen. Ik heb je gezegd, dat je vertrekken moet en wel zoo spoedig mogelijk; ik geef je vijf minuten om je gereed te maken; en zoo ik je hier nog vind, als ik terugkom, krijg je met mij te doen.

Ik gevoelde wel dat langer bij hem aan te houden, mij niets zou baten. Zooals de waard zeide, moest ik "hier vandaan." Ik begaf mij naar den stal, en toen ik de honden en Joli-Coeur bij elkander geroepen had, na mijn tasch gesloten en die met mijn harp over mijn schouder gehangen te hebben, verliet ik de herberg.

De waard stond op den drempel mij op te wachten.—Als er een brief komt, riep hij mij nog na, zal ik hem voor je bewaren.

Ik haastte mij om de stad te verlaten, want mijn honden hadden geen muilbanden voor. Wat zou ik antwoorden als mij een agent van politie tegenkwam? Dat ik geen geld had om muilbanden te betalen? Dat was de waarheid; want als ik al mijn geld optelde, kon ik niet meer bij elkander krijgen dan elf stuivers. En dat was niet genoeg voor zulk een toestel. Zou hij mij dan ook niet in hechtenis nemen? Als mijn meester en ik beiden in de gevangenis waren, wat zou er dan van de honden en van Joli-Coeur worden! Ik, die geheel alleen op de wereld stond, die vader noch moeder bezat, was op dit oogenblik directeur van een tooneelgezelschap en hoofd van een gezin en ik gevoelde dus de groote verantwoordelijkheid, die op mij rustte.

Terwijl wij haastig voortliepen, hieven de honden telkens hun kopjes op en zagen mij met een smeekenden blik aan, alsof zij zeggen wilden: wij hebben honger.

Joli-Coeur, die op mijn reiszak zat, trok mij van tijd tot tijd aan mijn oor, om mij

te dwingen naar hem om te zien. Hij wreef dan over zijn maag, hetgeen niet minder duidelijk zijn bedoeling te kennen gaf dan de blik der honden.

Ik had hun ook wel kunnen vertellen, dat ik honger had, want ik had evenmin als zij ontbeten, maar wat zou dat geholpen hebben?

Mijn elf stuivers konden ons geen ontbijt en een middagmaal verschaffen; wij moesten ons dus met één maal tevreden stellen, dat wij middenop den dag zouden gebruiken en dat voor twee gelden moest.

Daar de herberg, die wij verlaten hadden, op den weg naar Monpellier gelegen was, volgden wij natuurlijk die richting.

In mijn haast om een stad te verlaten, waarin wij gevaar liepen een agent van politie te ontmoeten, had ik mezelf geen rekenschap gegeven, waarheen de weg leidde; ik wilde niets liever dan mij zoo ver mogelijk van Toulouse verwijderen; al het overige was mij onverschillig. Naar welk land ik heenging, boezemde mij weinig belang in; overal waar ik at en sliep, zou men geld van mij eischen; de vraag waar ik een onderkomen zou vinden, was voor mij ook wel van het minste gewicht: het was in het hartje van den zomer en wij konden dus wel onder den blooten hemel slapen.

Maar eten?

Ik geloof, dat ik wel twee uur lang, zonder ophouden, voortliep, niettegenstaande de honden mij telkens smeekend aanzagen en Joli-Coeur mij aan het oor trok en hoe langer hoe harder zijn maag wreef.

Eindelijk achtte ik me ver genoeg van Toulouse verwijderd om niet bevreesd te zijn, dat ik mijn honden zou moeten muilbanden en ik trad den eersten den besten bakkerswinkel binnen. Ik vroeg om een brood van anderhalf pond.

—Gij moogt er wel een van twee pond nemen, zeide de bakkersvrouw; daar zult gij met uw menagerie niet eens te veel aan hebben, want die arme dieren moogt ge wel goed voeden.

De vrouw had gelijk, want al nam ik een brood van twee pond, dan zouden we elk nog maar een half pond krijgen, maar helaas, dat was mij te duur. Het brood kostte vijf stuivers het pond en als ik er twee nam, dan zou mij dat tien stuivers kosten, zoodat ik van mijn elf stuivers nog slechts een stuiver zou overhouden.

Ik durfde niet tot zulk een groote uitgave overgaan, zonder dat ik wist, wat ik den anderen dag verdienen kon. Ik zou, wanneer ik nu slechts anderhalf pond kocht, morgen altijd nog genoeg overhebben om niet van honger om te komen en naar eene gelegenheid om wat geld te verdienen uit te zien.

Spoedig had ik deze berekening gemaakt en ik zeide op geruststellenden toon tot de bakkersvrouw, dat anderhalf pond wel genoeg was en zij niet meer moest afwegen.

—Goed, goed, gaf zij ten antwoord.

Are sens

Copyright 2023-2059 MsgBrains.Com