Telkens volgden de donderslagen elkander met kortere tusschenpoozen op, terwijl de wolken steeds zwaarder geworden waren, zoodat het bijna nacht was.
Als ze door den wind uiteengedreven werden, zag men hare donkere scherpe omtrekken. Waarschijnlijk zouden die wolken op een gegeven oogenblik plotseling losbarsten.
Zonderling, temidden van die donderslagen, hoorden wij een oorverdoovend geraas naderkomen; het scheen wel of een troep ruiters het onweder haastig ontvluchtte; maar dat was onmogelijk; hoe zouden in deze streek ruiters komen?
Eensklaps begon het te hagelen; eerst troffen enkele hagelsteenen ons gelaat, maar oogenblikkelijk daarop volgde een dichte bui, zoodat wij onder een afdak moesten schuilen.
Wij zagen toen zulk een geduchte hagelbui, als we er ons moeilijk een konden voorstellen; in een oogenblik lag er een witte laag over de straat alsof we midden
in den winter waren; de hagelsteenen waren zoo groot als duiveneieren en terwijl zij vielen, maakten zij een dof geraas, dat van tijd tot tijd door het rinkelen van glazen afgewisseld werd.
—Hoe jammer van onze pannen, zeide Martha.
Hetzelfde had ik gedacht.
—Misschien zijn ze nog bijtijds gekomen.
—Al zijn ze nog vóór deze hagelbui thuis geweest, dan hebben zij toch geen tijd gehad om het stroo over de kasten te leggen; alles zal verloren zijn.
—Men zegt wel eens, dat hagel maar op enkele plaatsen valt.
—Wij zijn te dicht bij huis, dan dat onze tuin gespaard zou zijn gebleven; als de bui daar evenzoo nedervalt als hier, dan zijn we geruïneerd. Arme, beste vader!
Wat had hij niet op een voordeeligen oogst gerekend; vooral daar hij zooveel geld noodig heeft!
Ik wist niet juist hoeveel deze pannen kostten, maar toch had ik dikwijls gehoord, dat glazen pannen zeer kostbaar zijn en ik begreep dus, dat, zoo er vijf-of zeshonderd braken, wij een aanzienlijke som verliezen zouden, zonder nog de verwoesting te rekenen, die het onweder in de serres en onder de bloemen had aangebracht.
Ik had gaarne aan Martha willen vragen hoe zij er over dacht, maar wij konden elkander nauwelijks verstaan en Martha scheen ook geen lust te gevoelen om met mij te praten; ik keek met zulk een wanhopend gelaat naar deze hagelsteenen, als menschen naar hun woning zien wanneer die afbrandt.
Die vreeselijke stortbui duurde niet langer dan een minuut of vijf, zes, en zij hield even plotseling op, als zij gevallen was; de wolken trokken af en spoedig konden wij onze schuilplaats verlaten. In de straten rolden de harde en ronde hagelsteenen onder onze voeten, als de schelpen, die uit de zee worden opgeworpen en vormden weldra zulk een dikke laag, dat wij er tot over de enkels inzonken.
Lize kon met haar linnen schoentjes niet over deze bevroren hagelsteenen loopen en ik nam haar op mijn rug; op haar gezichtje, dat in het gaan zoo vroolijk en
opgeruimd was geweest, lag nu een droeve trek, terwijl tranen haar langs de wangen biggelden.
Spoedig bereikten wij ons huis, waarvan de deur open was blijven staan; onmiddellijk begaven we ons naar den tuin.
Welk een tooneel! alles was verbrijzeld en lag in stukken over den grond verspreid: pannen, bloemen, glas en hagelsteenen vormden een verwarde massa, waarin niets meer te herkennen viel; de tuin, welke dien morgen nog zoo fraai was, zoo vol bloemen stond, was thans in een puinhoop veranderd.
Waar was vader?
Wij zochten hem overal, maar zagen hem nergens; toen wij bij de groote broeikast kwamen, waarvan ook geen enkel glas heel was gebleven, vonden wij hem op een bankje zitten, temidden van de treurige overblijfselen, welke den grond bedekten, terwijl Benjamin en Alexis onbeweeglijk naast hem stonden.
—O, mijn arme kinderen! riep hij, het hoofd opheffende, toen hij ons hoorde naderen, doordat wij het glas, dat onder onze voeten kwam, stuk trapten. O, mijn arme kinderen!
Toen hij Lize in de armen drukte, begon hij te weenen, zonder een woord meer te spreken.
Wat zou hij ook gezegd hebben? Het was een ramp, zóó groot dat wij nauwelijks erover durfden nadenken; maar nog vreeselijker waren de gevolgen, welke zij na zich sleepte.
Spoedig vernam ik door Martha en de jongens, dat hun vaders wanhoop zeer te verklaren was. Tien jaar geleden had Acquin dezen tuin gekocht en er zelf het huis naast gebouwd. De persoon, die hem den grond had afgestaan, had hem ook geld geleend, om hem in staat te stellen, zich de noodige gereedschappen aan te schaffen, die hij voor zijn arbeid noodig mocht hebben. Alles zou binnen de vijftien jaar worden betaald door een jaarlijksche aflossing. Tot nogtoe had hij jaarlijks deze aflossing kunnen betalen, door ijverig te werken en zeer zuinig te leven. Die geregelde aflossing was vooral onvermijdelijk, daar zijn schuldeischer de eerste de beste gelegenheid zou aangrijpen, om den grond en het huis terug te nemen en natuurlijk ook de tien aflossingen, die hij reeds ontvangen had, tevens te behouden; het scheen zelfs een speculatie van hem te
zijn en daar hij overtuigd was, dat in vijftien jaren wel ééns een dag zou aanbreken, waarop Acquin zijn schuld niet zou kunnen voldoen, had hij deze speculatie durven wagen, zonder bevreesd te zijn, daarbij te verliezen—terwijl zijn schuldenaar daarentegen altijd gebonden bleef.
Eindelijk was dan die dag gekomen, dank zij den hagelslag.
Wat zou er nu gebeuren? Niet lang verkeerden wij hieromtrent in de onzekerheid, want den anderen dag moest de tuinman juist een gedeelte weder aflossen met de opbrengst van zijn planten. Wij zagen toen een in het zwart gekleed heer binnentreden, die er niet heel beleefd uitzag en ons een verzegeld papier overhandigde, waarop hij eenige woorden schreef op een oningevulden regel.
Het was een deurwaarder.
Van dien dag af bezocht hij ons dagelijks en eindelijk leerde hij zelfs onze namen kennen.
—Dag Rémi zeide hij, hoe maakt het Alexis, en hoe gaat het juffrouw Martha?
Hij gaf ons dan lachend het verzegeld papier, alsof wij de beste vrienden met hem waren.
—Tot weerziens, jongens.
—Loop naar den drommel!
Acquin bleef niet meer tehuis, hij ging dagelijks naar de stad. Waar ging hij heen? dat wisten wij geen van allen, want al vertelde hij ons vroeger alles, thans zweeg hij meestal. Hij ging naar advocaten, misschien ook naar de rechtbank.
De gedachte daaraan alleen deed mij huiveren; Vitalis was ook voor de rechtbank verschenen en ik wist nog maar al te goed, wat het gevolg daarvan geweest was.
Bij hem duurde het echter veel langer, eer hij den uitslag vernam; de gansche winter verliep er zelfs mede. Daar wij niet in staat geweest waren om onze serres te herstellen, begonnen we in den tuin groenten en bloemen te planten, die onder
den blooten hemel gekweekt konden worden; deze brachten echter niet veel op, maar in elk geval was het toch een kleine verdienste en bezorgde het ons werk.
Op een avond kwam Lize's vader tehuis, treuriger gestemd en meer terneergeslagen dan ooit.