"Unleash your creativity and unlock your potential with MsgBrains.Com - the innovative platform for nurturing your intellect." » English Books » 📺 📺 ,,Alleen op de Wereld'' by Hector Malot

Add to favorite 📺 📺 ,,Alleen op de Wereld'' by Hector Malot

Select the language in which you want the text you are reading to be translated, then select the words you don't know with the cursor to get the translation above the selected word!




Go to page:
Text Size:

Toen wij in de nabijheid van Varses kwamen, was het ongeveer drie uren in den namiddag en de zon schitterde aan den effen hemel; maar naarmate wij dichterbij kwamen, werd de lucht somberder; tusschen hemel en aarde hing een dichte wolk van rook, die langzaam zich voortbewoog en bij de hooge schoorsteenen zich verdeelde. Sedert een uur hoorden wij een dreunend zuchten, een zwaar geruisch als dat eener onstuimige zee met zware slagen vermengd. Dit dreunen werd veroorzaakt door de wentelende assen, de slagen door de hamers en zuigers.

Ik wist dat de oom van Alexis in de mijnen van Varses werkte en wel in die van Truyère, maar meer ook niet. Of hij in Varses zelf woonde of in den omtrek, was mij onbekend.

Toen ik in de stad kwam, vroeg ik, waar ik de mijn van Truyère kon vinden en men wees mij een weg in de richting van den linkeroever der Divonne, eene kleine vallei door een beek doorsneden, welke haar naam aan de mijn gegeven heeft.

Zoo het uiterlijk der stad weinig bekoorlijk is, de vallei zelve ziet er akelig en somber uit: een kring van naakte rotsen, waarop boom noch plant groeit, is bedekt met eene laag grijsachtige puin, waardoor hier en daar de roode bodem zichtbaar is. Aan den ingang der vallei zijn de gebouwen die voor de exploitatie der mijn dienen, bergplaatsen van karren, stallen, magazijnen, kantoren en de schoorsteenen der stoommachines. Daaromheen lagen hooge stapels steenkolen en steenen.

Toen wij de gebouwen genaderd waren, trad een jonge vrouw met een verwilderd voorkomen en loshangende haren ons tegemoet; zij sleepte een klein kind met zich voort; zij hield ons staande en vroeg mij:

—Weet gij een koelen weg?

Ik zag haar verwonderd aan.

—Ja, een weg waarop boomen staan, waar het lommerrijk is en waarlangs een beekje kabbelt en waar de vogels tjilpen.

En zij begon zachtkens te fluiten.

—Zijt gij niet langs dien weg gekomen? vervolgde zij, toen ik haar geen antwoord gaf, maar zonder, naar het scheen, mijn verbazing op te merken; dat spijt mij. Hij is dus zeker nog ver. Is hij rechts of links? Wees zoo vriendelijk het mij te zeggen, mijn jongen, want ik zoek hem en kan hem niet vinden.

Zij sprak zeer snel, terwijl zij onophoudelijk met haar eene hand wuifde en met de andere over het hoofd van het kind streek.

—Ik vraag u naar dien weg, want ik weet zeker, dat ik Marius daar vinden zal.

Hebt gij Marius gekend? Niet? Welnu, hij is de vader van mijn kind. Toen het

mijngas zich ontwikkelde, vluchtte hij naar dien koelen weg; hij wandelt nu slechts op de koele wegen, daar die goed zijn voor zijn brandwonden. Hij weet ze te vinden, maar ik niet: daarom heb ik hem al in geen halfjaar gezien. Een halfjaar is lang, wanneer men elkaar liefheeft. Een halfjaar, zes maanden!

Zij keerde zich naar de gebouwen der mijn en wees toen met eene onstuimige beweging naar de schoorsteenen van de machine, waaruit dikke rookkolommen omhoog stegen.

—Werken der duisternis zijn duivelswerken! riep zij uit. Hel, geef mij mijn vader en mijn broeder en Marius terug; vervloekt zijt gij!

Daarop keerde zij zich weder tot mij.

—Gij zijt hier niet vandaan, niet waar? Uw schapevacht en uw hoed zeggen mij, dat gij van verre komt: ga naar het kerkhof: tel een, twee, drie, een, twee, drie, allen zijn ze in de mijn omgekomen.

Daarop greep zij haar kind en drukte het in haar armen.

—Gij krijgt mijn kleinen Pierre niet, nooit!…. het water is zoet, het water is frisch. Waar is de weg? Daar gij het niet weet, zijt ge dus even dom als de anderen, die mij uitlachen. Waarom houdt gij mij dan staande? Marius wacht mij.

Zij keerde mij den rug toe en snelde voort, terwijl zij weder begon te fluiten.

Ik begreep, dat zij krankzinnig was en haar echtgenoot had verloren door een mijnontploffing, en dit gevaar en de ontmoeting met deze ongelukkige vrouw, die van smart krankzinnig was geworden, bij den ingang van de mijn, in dit verlaten land, onder dien somberen hemel, stemde ons zeer treurig.

Men wees ons het huis van oom Gaspard; hij woonde op een kleinen afstand van de mijn, in een nauwe en steile straat, die naar den heuvel bij de rivier voerde.

Toen ik naar hem vroeg, gaf een vrouw, die tegen de deur geleund stond en met een harer buurvrouwen in gesprek was, mij ten antwoord, dat hij eerst tegen zes uur van zijn werk terugkeerde.

—Wat wilt gij van hem hebben? vroeg zij.

—Ik wilde Alexis bezoeken.

Zij nam mij toen van het hoofd tot de voeten op en wierp vervolgens een blik op Capi.

—Zijt gij dan Rémi? Alexis heeft ons veel van u verteld; hij wachtte u. Maar wie is hij?

Zij wees op Mattia.

—Dat is mijn makker.

Het was de tante van Alexis. Ik dacht, dat zij ons zou uitnoodigen binnen te treden en wat uit te rusten, want wij waren doodmoe en verlangden erg naar rust; maar daar kwam niets van in; zij herhaalde slechts, dat ik, tegen zes uur terugkomende, Alexis zou vinden, die nu in de mijn werkte.

Ik durfde niet vragen, wat men mij niet aanbood; ik bedankte haar en wij begaven ons weder op weg om een bakker te zoeken, want wij hadden ergen honger, daar wij den geheelen dag nog niets gehad hadden dan een korstje brood, dat wij van den vorigen avond hadden overgehouden. Ik schaamde mij zelfs over deze ontvangst, want ik gevoelde, dat Mattia bij zichzelven vroeg, wat dit beteekende.

Hadden wij daarom zooveel mijlen geloopen?

Ik meende, dat Mattia al een zeer slechte gedachte van mijn vrienden zou krijgen en dat, als ik hem weer over Lize sprak, hij niet met dezelfde aandacht naar mij luisteren zou. En ik was er bijzonder op gesteld, dat hij vooruit reeds van haar zou houden.

De wijze, waarop wij ontvangen waren, spoorde mij niet aan om weer naar die woning terug te keeren en wij besloten Alexis bij den uitgang van de mijn op te wachten.

Men haalt de kolen uit de mijn Truyère door drie schachten: de Saint-Julien, Saint-Alphonsine en Saint-Pancrace; wij vatten post bij een van deze schachten om Alexis op te wachten. Eenige minuten vóór zessen, zag ik in de diepte van die duistere gangen lichtjes flikkeren, die al spoedig grooter werden. Het waren de mijnwerkers, die, met hun lampje in de hand, weder in het daglicht

terugkeerden, nadat hun arbeid volbracht was.

Zij naderden langzaam met zwaren tred, alsof zij pijn in de knieën hadden, wat ik mij later zeer goed begrijpen kon, toen ik zelf verscheidene trappen en ladders, die tot de onderste gangen leiden, was afgedaald; hun gelaat was even zwart als dat van de schoorsteenvegers en hun kleederen en hoeden waren met een laag stof en moddervlekken bedekt.

Toen zij voorbij de plaats kwamen, waar de lampen bewaard werden, hing elk zijn lamp aan een spijker.

Hoewel ik zeer oplettend toekeek, zag ik Alexis er toch niet uitkomen, en als hij mij niet om den hals gevallen was, zou ik hem zeker voorbij hebben laten gaan, zonder hem te herkennen, zoo weinig geleek hij thans, nu hij met stof en roet bedekt was, op mijn makker, die in den tuin met ons speelde in zijn hagelwit hemd en zijn lagen kraag, waaruit zijn blanke borst te voorschijn kwam.

Are sens

Copyright 2023-2059 MsgBrains.Com